Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:De hofjes van Nederland.Voor de volgende onderwerpen ga naar:algemeen; liefdadigheidshofjes; begijnhofjes, etc.; proveniershuizen; |
algemeen:
Een hofje (zoals hier bedoeld) is: “een door (meestal kleine) woningen omheinde gezamenlijke binnenplaats
welke oorspronkelijk, via particulier initiatief, is gesticht voor de huisvesting van ouderen – meestal vrouwen – met weinig geld”.
In andere provincies worden vaak andere benamingen gebruikt.
In Groningen en Friesland noemt men ze "gasthuizen", in Utrecht spreekt men van "kameren" en in Gelderland gebruikt men naast de term "hofje" ook wel die van "weduwehuizen".
- Liefdadigheidshofjes daar waar het mee begonnen is dateren uit de 13e tot 19e eeuw.
- Exploitatiehofjes zijn gebouwd in de tweede helft van de 19e eeuw en in het begin van de 20ste eeuw.
In tegenstelling tot de liefdadigheidshofjes woonden in de exploitatiehofjes (ook wel arbeidershofjes genoemd) hele gezinnen in armoedige omstandigheden.Exploitatiehofjes waren sloppen, bedoeld om de naar de stad getrokken arbeiders te huisvesten.
Voor het bouwen van deze woningen, die niet vanaf de straat te zien waren, was toendertijd geen vergunning nodig. Met de inwerkingtreding van de gemeentelijke Bouw- en Woonverordening in 1906 werd het bouwen van dergelijke woningen op binnenterreinen geheel verboden.
het subonderwerp "Volkswoningbouw 1850-1940" van het onderwerp "Woningvorm typologie" behorende bij dit onderdeel". - Sociale woningbouwhofjes.
Sociale woningbouwhofjes werden na de inwerkingtreding van de gemeentelijke Bouw- en Woonverordening gebouwd voor mensen met een kleine beurs.
Liefdadigheidshofjes:
In de middeleeuwen geloofde men: dat armoede door God was bepaald.Deze armoede was voor rijken de mogelijkheid voor het veilig stellen van een plaatsje in het hiernamaals door een deel van zijn of haar vermogen te schenken en/of te gebruiken om kleine huisjes waar on- en minvermogenden gratis konden wonen te laten bouwen.
Uit praktische overweging koos men in verreweg de meeste gevallen voor alleenstaande vrouwen omdat die gemakkelijk zelfstandig een huishouden konden voeren. De vrouwen moesten weduwe zijn of ongehuwd en daarbij bejaard.
Om hiervoor in aanmerking te komen was je als bewoner wel verplicht je te houden aan de gedragsregels die de stichter van het hofje opgesteld had, zoals: je netjes en dankbaar gedragen, niet vloeken, bidden voor het zieleheil van de stichter en zijn naaste familie, etc..
Deze vrijwoningen (welke in het algemeen de naam dragen van de stichter) waren vaak rijtjeswoningen die uit slechts één kamer en een zolder bestonden.
Al zijn de meeste hofjes niet groot (zo'n tien tot dertien huisjes gebouwd rondom een binnenplaats) toch was het vinden van geschikt bouwterrein in de ommuurde,
vaak tot laatste vierkante meter benutte ruimte van de steden, dikwijls een hele moeilijke zaak.
De goedkoopste en meest toegepaste oplossing was het aankopen van binnenterrrein zoals tuinen van aangrenzende huizen.
De hofjes waren dan vanaf de straat alleen maar via een smal poortje te bereiken en dit leidde mede tot hun zo karakteristieke beslotenheid.
De hofjes, etc. zijn voor het nageslacht bewaard gebleven
| ||
Naast de vrijwoningen welke waren gebouwd rondom een gezamelijk hofje waren er ook die gewoon langs een straat waren gebouwd.
Zoals bijvoorbeeld de Kameren Maria van Pallaes (een rijtje van twaalf vrijwoningen in de Agnietenstraat te Utrecht) uit 1651. Boven iedere voordeur van de kameren zijn de familiewapens van Van Pallaes en haar man en het jaartal van bouw aangebracht.
|
Begijnhofjes, etc.:
Begijnhofjes:Begijnhofjes zijn hofjes die bewoond werden door voornamelijk alleenstaande mannen en vrouwen die als monniken en nonnen leefden zonder bij een kloosterorde aangesloten te zijn.Eenieder had zijn eigen huisje, rond een plein (waarop vaak een eigen kapel). Vanaf de straat was zo'n begijnhof alleen via een poort te bereiken. Ze voorzagen in hun levensonderhoud door middel van handenarbeid, ziekenverzorging en het geven van onderwijs. Vrouwen die in een begijnhof woonden werden Begijnen genoemd en mannen Begarden. |
Doordat de band met de katholieke kerk hecht was, kwamen de begijnhoven in de 16e eeuw met de komst van de reformatie in de problemen en verdwenen daardoor.
Gildehofjes:
Gildehofjes waren hofjes gesticht door gilden (verenigingen van personen die een zelfde beroep uitoefenden) voor mensen die gedurende een langere tijd binnen die gilde werkzaam waren geweest.als voorbeeld voor de aannemerij het subonderwerp "De Gilden"
van het onderwerp "De structuur van het bouwbedrijf in het verleden" behorende bij het onderdeel " bouwkosten, etc. - organisatiestructuur".
Proveniershuizen:
Een Proveniershuis was een wooncomplex waar de bewoners (proveniers) zich voor een eenmalig bedrag inkochten en vervolgens levenslang 'gratis' kost (bestaande uit de meest noodzakelijke levensbehoeften) en inwoning genoten.Naast deze kost en inwoning kregen de proveniers soms preuves in de zin van iets meer luxegoederen.
Provenier ofwel kostkoper is een oud-Hollandse benaming voor 'iemand die van preuves leeft' waarbij preuves staat voor giften.
De kostkoper (meestal een man, voor vrouwen waren er de hofjes) beschikte over één kleine kamer of woonde op een zaal, waarbij hij de beschikking had over een bedstede.
Ook de stad Utrecht kent als belangrijkste en grootste Noord-Nederlandse stad in de middeleeuwen, een rijke geschiedenis van sociale zorg.
Al vroeg ontstonden daar tal van instellingen die de zorg voor de minderbedeelde en hulpbehoevende medemens op zich namen, waaronder 22 gasthuizen en ruim 40 verschillende godskameren. Deze liefdadige erfenis uit het verleden (waaronder het Bartholomeusgasthuis) is tot op heden toe nog steeds actief. |